U bent hier

Vervoersarmoede in alle lagen van de bevolking. Bevindingen en aanbevelingen

Bron: 
Mobiel 21

De Universiteit Gent, de Vrije Universiteit Brussel, Mobiel 21 en Netwerk Duurzame Mobiliteit onderzochten de achterliggende factoren van vervoersarmoede. Ruim 900 mensen die zich gemiddeld 2 dagen per week niet verplaatsen vulden een uitgebreide vragenlijst in. Op basis van de resultaten stelden de onderzoekers 5 profielen op van minder mobiele Belgen, elk met hun eigen, specifieke kenmerken en gedrag.
Het onder­zoek geeft belei­ds­mak­ers een ste­vige basis om voor de ver­schil­lende doel­groepen con­crete oplossin­gen uit te werken voor een inclusief en recht­vaardi­ger mobiliteits­beleid.

Op basis van socio-demografis­che ken­merken, ruimtelijke ken­merken en mobiliteits­ge­drag omschri­jft het onder­zoek 5 profie­len van min­der mobiele bevolkingsgroepen: 

  • Mobiele oud­eren
  • Jonge starters
  • Stedelin­gen die afhanke­lijk zijn van het open­baar vervoer 
  • Inwon­ers van de voorstad die afhanke­lijk zijn van een auto 
  • Oud­eren op het platteland 

Mensen in ver­vo­er­sar­moede wor­den elk op een eigen manier beperkt in hun dagelijkse lev­en. Ver­vo­er­sar­moede kan niet uit­slui­tend gelinkt wor­den aan leefti­jd, inkomen, oplei­d­ingsniveau, werk­si­t­u­atie, woon­plaats, het bez­it van een auto of fiets of toe­gang tot het open­baar ver­vo­er. Elk ken­merk kan bij­dra­gen tot een sit­u­atie van ver­vo­er­sar­moede die voor elk profiel nog eens anders tot uit­ing komt. Ver­vo­er­sar­moede is dus een com­plex con­tainer­be­grip, wat maakt dat een oploss­ing voor de ene groep niet automa­tisch de oploss­ing is voor een andere. 

We spreken over ver­vo­er­sar­moede wan­neer mensen door beperk­te ver­plaats­ingsmo­gelijkhe­den niet meer op een vol­waardi­ge manier aan het maatschap­pelijk lev­en kun­nen deel­ne­men. Heel wat mensen, zow­el op het plat­te­land als in de stad, komen ermee in aan­rak­ing. Alleen is er onvol­doende ken­nis over de fac­toren die het prob­leem voe­den. Dit onder­zoek is een belan­grijke eerste stap naar oplossin­gen voor een inclusiev­er mobiliteitsbeleid.

Enkele bevin­din­gen uit het onderzoek: 

  • Iemand die werk­loos of gepen­sioneerd is, heeft vak­er te kam­p­en met ver­vo­er­sar­moede. Enerz­i­jds valt dat te verk­laren door het lagere inkomen, anderz­i­jds omdat ze niet (meer) kun­nen geni­eten van mobiliteit­so­plossin­gen via de werkgever. 
  • Een lager inkomen betekent ook vak­er geen eigen auto. 40% van de respon­den­ten bez­it geen auto en is aangewezen op andere oplossin­gen. Een goed func­tionerend soci­aal netwerk is hier van groot belang. Zon­der zo’n netwerk ver­g­root de sociale uit­sluit­ing en ontstaat een ver­sterk­end en vicieus effect.
  • 20% van de respon­den­ten kan geen (kwaliteitsvolle) voed­ing kopen zon­der open­baar ver­vo­er. Boven­di­en is 1 op 3 meer afhanke­lijk van anderen als hij het open­baar ver­vo­er niet kan gebruiken. 
  • Niet iedereen heeft de juiste infor­matie om het open­baar ver­vo­er opti­maal te gebruiken, zow­el over de dien­stregeling als over de tarieven. Dig­i­tale vaardighe­den en toe­gang tot dig­i­tale pro­ducten spe­len hier een grote rol.
  • De helft van de respon­den­ten vin­dt zijn omgev­ing echter niet fietsvrien­delijk. De fiets heeft nochtans veel poten­tieel in de stri­jd tegen ver­vo­er­sar­moede. Hier zien we dat maar lief­st 16% niet kan fiet­sen en dat 30% zelfs geen fiets heeft. 


Aan­bevelin­gen

Het onder­zoek for­muleert 3 aan­bevelin­gen om ver­vo­er­sar­moede gerichter te kun­nen aan­pakken. Ten eerste is er extra diepte-onder­zoek nodig per profiel. 377 van de 924 respon­den­ten zijn bereid om betrokken te wor­den bij een ver­vol­go­nder­zoek. Per­so­n­en die kam­p­en met ver­vo­er­sar­moede wor­den vaak te weinig geho­ord waar­door het prob­leem onder­be­licht blijft. 

Ten tweede moeten belei­ds­maa­trege­len wor­den afgestemd per profiel. Bewustz­i­jn dat er zoi­ets bestaat als ver­vo­er­sar­moede en er via effec­tieve belei­dskeuzes voor zor­gen dat iedereen ger­aakt waar hij moet zijn, is een belan­grijke stap om uit­sluit­ing te door­breken. Maar niet alle mobiliteits­maa­trege­len zijn voor elk van de 5 profie­len even effec­tief. Zo is bv. gratis of goed­koop open­baar ver­vo­er geen oploss­ing wan­neer het aan­bod niet aan de mobiliteitsvraag tege­moet komt. Een per­soon die onmo­gelijk bij een bushalte ger­aakt, heeft geen baat bij die oploss­ing. Kor­tom: belei­ds­maa­trege­len wor­den best geë­val­ueerd voor de ver­schil­lende profie­len van min­der mobielen. 

Ten slotte moeten mobiliteits­maa­trege­len en ruimtelijke maa­trege­len op elka­ar wor­den afgestemd. Mobiliteit en ruimtelijke orden­ing zijn niet los van elka­ar te bek­ijken. Zo zal een nieuw project sociale huisvest­ing in een voorstad met een gebrekkige ontsluit­ing qua open­baar ver­vo­er tot meer ver­vo­er­sar­moede lei­den. Uit het onder­zoek blijkt dat bij­na de helft van de respon­den­ten afhanke­lijk is van het open­baar ver­vo­er voor essen­tiële ver­plaatsin­gen. De oploss­ing ligt niet noodza­ke­lijk in het aan­bieden van meer mobiliteit, maar ook te zor­gen voor bas­is­func­ties in de nabi­jheid van woonplaatsen. 

Lees het rapport

Dit artikel draagt bij aan volgende duurzame ontwikkelingsdoelen: